Er was eens een eenzame fietser. Zij fietste alle vier seizoenen door, soms wel op één dag. Het was op een ochtend met een dikke grauw sluier. Straatlantaarns probeerden enigszins de weg te verlichten. Mistdruppels hechtten zich op de brillenglazen van de fietser, autokoplampen maakten er sterretjes van. En zo baande de fietser zich een weg door het in donker grijs gehulde verkeer.
Ter hoogte van de Boerengatbrug, bij het voormalige tropische zwemparadijs met glijbanen buitenom, doemde een figuurtje op. Het zat op een stoeltje langs de kant van de weg en hield zich schuil in de mist.
Het schepsel keek niet op toen de fietser stopte, hij bracht zijn rechter wijsvinger naar zijn lippen en de fietser hoorde alleen een sissend geluid: ‘Sssssssssssssss’.
Het leek wel een kabouter, een rode puntmuts rustte op borstelige wenkbrauwen, de ogen waren gefocust op een voorwerp in zijn linkerhand. Een notitie boekje, of een bonnenboekje om haastige automobilisten op de bon te slingeren?
Toen de fietser naderbij kwam keek de kabouter even geïrriteerd op: ’Ik zit hier mijn ding te doen, ga nou niet aan mijn kop zeuren en fiets gewoon door.’
Van een grotere afstand probeerde de fietser in te schatten wat ze nu precies zag. Kabouters waren toch alleen ‘s nachts actief? Ze poetste haar brillenglazen, wat niet zoveel zin had in de mist. Nog steeds zag ze een vaag klein figuurtje op de smalle stoep tussen het fietspad en de weg. Doordat het verkeer zo nu en dan stagneerde viel het licht van een autokoplamp soms wat langer op hem. Het stoeltje lichtte glanzend op. In een volgend licht moment dacht de fietser een blauw broekje te zien. Hing het op zijn enkels?
‘Ben je nou nog niet vertrokken!’, snauwde het figuurtje in haar richting.
De fietser besloot haar weg te vervolgen, als het een kabouter was, was het een hele norse.
De verdere dag dwaalden de gedachten van de eenzame fietser steeds af naar de kabouter. Tegen alle regels in besloot ze aan het eind van haar werkdag dezelfde weg als heen, terug te fietsen, ze wilde bevestiging hebben van haar waarneming.
Die vroege winteravond was het inmiddels stikdonker, nou natuurlijk niet echt stikdonker. De straatlantaarns waren aan, de mist was verdwenen en daarmee ook de beschermende laag tegen de kou. De lucht was helder, de brillenglazen van de fietser waren blikkend schoon gepoetst, haar zicht was haarscherp.
Op deze steenkoude avond ging het hart van de fietser sneller kloppen toen ze de Boerengatbrug naderde. Bij het voormalige tropische zwemparadijs met glijbanen buitenom hield ze stil.
Haar blik speurde rond, geen spoor van Grumpy. Alles leek erop te wijzen dat ze in de vroege ochtend mist een waanbeeld had gezien. Na de zoveelste keer heen en weer te hebben gekeken, ze wilde net opgeven, zag ze ineens in het licht van de autokoplampen iets wits glinsteren op de smalle stoep tussen het fietspad en de rijweg.
Naast een scherf porselein, half verscholen onder wat toiletpapier, lag een bevroren kabouter drol.
Tevreden en blij fietste de fietser naar huis. Ze voelde zich niet meer eenzaam nu ze wist dat kabouters overdag ook actief waren en net als zij hun behoefte moesten doen. En zo fietste ze nog lang en gelukkig alle vier seizoenen door, soms zelfs op één dag.
©2023HIRUNDO_hetjuffie_Pauline

Links en Bronnen:
4 seizoenen op 1 dag, kabouter, sprookjes